Jaren geleden toen ik nog op kantoor werkte, liep er nog een koffiejuf langs alle afdelingen. Het persoonlijk contact is nu overal in de vorm van automaten. Maar goed, wij hadden toen juffouw Annie. Een corpulente dame, altijd goed voor een mop en een lach, sjouwend achter haar koffiekar gevuld met thee en koffie en de eeuwige gevulde koeken. Ik koos meestal voor de kantine.
Maar Annie was niet meer. Wij kregen allemaal op kantoor het bericht dat Annie in haar slaap overleden was. Hoe mooi kun je dood gaan. Dan de afspraak met collega’s over de delegatie die naar de begrafenis gaat. Ik als cheffin viel dat ten deel en sprak met andere collega’s af dat wij gezamenlijk bij het kerkhof zouden wachten. En dan samen de aula in. Was je niet zo alleen.
Die bewuste dag van de begrafenis reed ik mijn auto het kerkhof op, parkeerde netjes in een vak. En zag de stoet al aankomen. Maar nog geen enkele collega. Zag ook helemaal geen bekenden. Niet dat ik sociaal met Annie contact had, maar je zou verwachten dat je wel een bekende zou spotten. Nee dus. Ik keek besluiteloos om mij heen en schuifelde toen maar achter de stoet aan de aula in. Veel oude mensen. Weinig jongeren zo’n beetje van mijn leeftijd. Annie had toch drie kinderen, allemaal getrouwd en ze was toch al oma? Maar goed, dat zijn dan van die losse gedachten. Dus eenmaal in de aula, vriendelijk knikkend naar de oudjes om mij heen, hoorde ik de muziek.
Het Avé Maria schalde door de speakers. Wat raar, ik dacht dat Annie een hekel aan dat nummer had. Ze had mij ooit vertelt dat het Avé Maria bij de begrafenis van haar zus gespeeld werd, dus daarna had ze een bloedhekel aan dat lied. Ik begreep ook niet echt waarom al die oudjes steeds naar mij keken, ik bleef maar vriendelijk knikken en glimlachen. Toen iedereen plaats had genomen tijdens de muziek nam ik ook maar plaats achterin. Eerlijk gezegd begreep ik hier dus helemaal niks van. Er kwam zo’n zwarte raaf achter mij staan en wilde juist de deur dicht doen achter mij.
Ik draaide mij naar hem om en plots zag ik het naambordje staan. Meneer Verdonk. Wie was in hemelsnaam Meneer Verdonk. Dat was dus degene die daar in de kist lag. Dat was dus degene die geen Annie heette. Want Annie heette Jaspers van haar achternaam. Het schaamrood voelde ik omhoogkomen vanuit mijn nek. Ik zocht een luik onder mijn voeten, wilde mij verstoppen. Het zweet brak mij uit, keek hulpeloos en hopeloos om mij heen. Ik zat dus gewoon bij de verkeerde familie, bij de verkeerde begrafenis, bij de verkeerde muziek. Snel stond ik op om gauw de deur achter mij weer open te gooien. En hoorde vaag in de verte Andre Hazes zingen dat ik niet weg moest gaan. Sorry Dré, ik moest wel.
Ik zat helemaal verkeerd. Op de gang aangekomen veegde ik het zweet van mijn rode gezicht en keek radeloos en beschamend om mij heen. Had ik weer. Buiten aangekomen zag ik gelukkig een paar van mijn collega’s staan. Zij keken mij verbaasd aan.
‘’Waar kom jij nou vandaag?” vroeg Truus van de typekamer. Ik vertelde hen het hele verhaal. Er werd zo hard gelachen dat een man van de begraafplaats zijn kantoortje uitliep om te kijken wie er zo vrolijk naar zijn laatste rustplaats werd gedragen. Ik schaamde mij kapot. Ja wees nou eerlijk. Welke malloot loopt nou achter de verkeerde stoet aan en gaat gezellig mee de aula in om de laatste eer te bewijzen aan een persoon die je dus never nooit gekend hebt???Ik dus..Maar ja, ik ben eigenlijk een ezel die zichzelf heel vaak aan dezelfde steen stoot. Achteraf was het een leuke anekdote, maar op zo’n moment dat je zoiets meemaakt kan ik alleen maar zeggen...Heb ik weer!!!!